Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1937

Datum uitspraak2009-04-14
Datum gepubliceerd2009-05-04
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3245 WWB + 08/3246 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bevoegdheid Dagelijks bestuur. De rechten en verplichtingen van een belanghebbende in beginsel beoordelen naar de wetgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop die rechten en verplichtingen betrekking hebben. Degene die een uitkering ontvangt ingevolge de Wik of die gehuwd is met een persoon die een zodanige uitkering geniet, heeft geen recht op algemene bijstand. De stelling van appellanten dat zij in het kader van een mediationtraject door het College zijn gedwongen om een uitkering ingevolge de Wik te blijven ontvangen, vormy geen zeer dringende reden op grond waarvan alsnog bijstand kan worden toegekend


Uitspraak

08/3245 WWB 08/3246 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant] (hierna: appellant) en [Appellante] (hierna: appellante), beiden wonende te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 april 2008, 07/1457 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellanten en 1. het Dagelijks Bestuur van het openbaar lichaam Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland, gevestigd te Gulpen, (hierna: Dagelijks Bestuur) en 2. het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem (hierna: het College) Datum uitspraak: 14 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellanten heeft mr. Y. van der Linden, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. H.M.J. Offermans, advocaat te Roermond, zich als gemachtigde voor appellanten gesteld en nadere stukken aan de Raad gezonden. Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met dat in de zaken met de nummers 08/3241 WWB, 08/3242 WWB, 08/3248 WWB, 08/3249 WWB, 08/3254 WWB en 08/3255 WWB, plaatsgevonden op 3 maart 2009. Appellanten zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Offermans. Het Dagelijks Bestuur en het College hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. M.T.P.P. Gijsens, werkzaam bij het openbaar lichaam Pentasz. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In het onderhavige geding wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. 1.1. Bij besluit van 3 mei 2006 heeft het Dagelijks Bestuur een aanvraag van appellanten om algemene bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) over de periode van 1 december 2001 tot 1 oktober 2003 afgewezen op de grond dat appellanten in die periode een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (Wik) hebben ontvangen. 1.2. Bij besluit van 26 juli 2007 heeft het Dagelijks Bestuur het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 3 mei 2006 ongegrond verklaard, onder wijziging van de periode waarvoor de afwijzing geldt in 1 december 2001 tot 1 augustus 2003. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, het beroep tegen het besluit van 26 juli 2007 gegrond verklaard, en dat besluit vernietigd omdat het onbevoegd is genomen. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. 3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. De Raad overweegt eerst ambtshalve het volgende. Onder verwijzing naar zijn uitspraken van 18 september 2007, LJN BB3987, en 11 december 2007, LJN BC0874, is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat het Dagelijks Bestuur niet bevoegd was om de besluiten van 3 mei 2006 en 26 juli 2007 te nemen. Ten tijde hier van belang berustte deze bevoegdheid nog bij het College. Het College heeft in zijn vergadering van 25 maart 2008 besloten om het besluit van 3 mei 2006 en het besluit van 26 juli 2007 inclusief alle reeds aangevoerde en nog aan te voeren verweren en aanvullingen ten aanzien van deze besluiten inclusief het eventueel daaraan ten grondslag liggende beleid integraal voor zijn rekening te nemen, en mevrouw M.T.P.P. Gijsens te machtigen het College te vertegenwoordigen. Met inachtneming hiervan, zal de Raad beoordelen of de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 26 juli 2007 terecht in stand heeft gelaten. 4.2. Met ingang van 1 januari 2004 is de WWB van toepassing, tenzij in specifieke bepalingen van overgangsrecht anders is bepaald. Uit hetgeen de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 21 april 2005 (LJN AT4358), volgt dat de rechten en verplichtingen van een belanghebbende in beginsel dienen te worden beoordeeld naar de wetgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop die rechten en verplichtingen betrekking hebben. 4.3. In artikel 9, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene bijstandswet (Awb) is bepaald dat degene die een uitkering ontvangt ingevolge de Wik of die gehuwd is met een persoon die een zodanige uitkering geniet, geen recht heeft op algemene bijstand. 4.4. Vaststaat dat appellant over de periode van december 2001 tot 1 oktober 2003 een uitkering ingevolge de Wik naar de norm voor gehuwden heeft ontvangen. 4.5. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat in het voorgaande ligt besloten dat het College appellanten over deze periode terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor algemene bijstand. 4.6. Reeds omdat hiervoor in de gedingstukken geen enkel aanknopingspunt is te vinden, ziet de Raad in de stelling van appellanten dat zij in het kader van een mediationtraject door het College zijn gedwongen om een uitkering ingevolge de Wik te blijven ontvangen, geen zeer dringende reden op grond waarvan alsnog bijstand kan worden toegekend als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Abw. Voor het overige verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank op dit punt. 4.7. Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak - voor zover deze is aangevochten - voor bevestiging in aanmerking komt. 5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en C. van Viegen en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 april 2009. (get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns. (get.) B.E. Giesen. IJ